Gerard van Maasakkers, geboren aan de Berg in Nuenen

Een oeuvre van 200 romans van 3 minuten.

Als je als Nuenens kind ooit ‘Ik weet ‘n plaatske in ‘t Nuenens Broek’ van hemzelf hebt geleerd in de klas, vergeet je dat nooit meer. Veertig jaar later zit ik opnieuw tegenover hem. Gerard van Maasakkers. De dorpsjongen, die vanwege de liefde al acht jaar in de Belgische stad Gent woont. Een bruine teint na een paar zonnige dagen aan zee, die het helblauw van zijn ogen nog beter doet uitkomen.

Over je geboortedorp gesproken, wat betekent Nuenen nog voor je?
„Het is mijn oergrond hè. Dat uit zich erin dat liedjes zich heel dikwijls – niet al te letterlijk, want daar houd ik niet zo van – toch afspelen tegen de achtergrond van de plaats waar ik ben opgegroeid. Waar ik ook optreed, als ik in Nuenen ben, dan is da’ waar ik vandaan kom. Als ik in Het Klooster speel – volgend jaar mei, dat zou eigenlijk september dit jaar zijn –dan is dat niet te vergelijken met een plek ergens anders in de wereld. Dan gebeurt er wa’. Ik kan aanwijzen; daar en daar en gij bent er ene van die en die. In het liedje ‘De aardappeleters’ bijvoorbeeld zing ik ‘die van Van Rooij en van De Groot’. Lag er tijdens een optreden in Nuenen ineens een geboortekaartje van de vijfde generatie van een van die families bij de microfoon. Dat is dan natuurlijk fantastisch!”

Zijn allereerste lp uit 1978 was met 25.000 verkochte exemplaren meteen succesvol
Ruim veertig jaar later grinnikend: „En toen zei ons moeder ‘maar jongen dat kan toch niet blijven duren’.” Vader en moeder Van Maasakkers hadden tuincentrum Marjolein aan de Berg in Nuenen: „Ons moeder heette Marietje, ons vader heette Johan en wij werden ‘aan het lijntje’ gehouden. Dat was de grap.” Daarna heb ik de HBS gedaan en in Nijmegen de middelbare Tuinbouwschool. En na dat eerste succesvolle album luisterde ik toch braaf naar ons moeder en ging werken, eerst in Geldrop en later bij Omroep Brabant. Ik woonde ook nog twee jaar in Nuenen, in de Collse Hoeve. Destijds een bouwvallige boerderij, waar je echt zó door het plafond de zolder in kon kijken. IJskoud en eigenlijk niet te doen. Dat was een soort idealisme, ik vond dat fantastisch. Daar kwamen heel veel mensen over de vloer. De Jonge Klare stond altijd klaar en de kachel brandde.

Mijn ouders hadden er wat moeite mee, maar ik had wel een baan en dat was voor hen heel belangrijk.”

Tekst Marlène van Kuyk | Foto’s Freekje Groenemans
Bron: FRITS magazine 04 augustus/september 2020